In het vorige
bericht worden mogelijke vragen en verwachtingen waarmee leerlingen de klas
binnenkomen, opgesomd.
Het begrip
‘leeromgeving’ wordt zowel voor fysieke omgeving als voor het heersende klimaat
in een klas gebruikt. Het is het heersende klimaat, de ‘weersomstandigheden’,
die alles wat er in de klas gebeurt beïnvloedt
.
Er zijn maar
weinig leerlingen die een klas binnenkomen met de vraag ”Wat kunt u me over
grammatica leren?” (of het periodieke systeem of gletsjers, etc.). Hun
allerbelangrijkste vraag is: “Hoe zal het voor me zijn op deze plek?”
Deze vraag is in het vorige bericht verder uitgewerkt
.
En het is de
leraar die het klimaat bepaalt, omdat de respons van de leraar in iedere
klassensituatie de beslissende factor is of een kind geïnspireerd of gepijnigd
wordt, als mens of als object wordt behandeld, gekwetst of geheeld wordt.
We vatten dat
kort samen in “Van relaties naar prestaties’. Vaak beginnen we gewoon met
lesgeven, met het toewerken naar leerprestaties, zonder bewuste aandacht voor
het opbouwen van een relatie met de individuele leerling of met de klas, voor
het vestigen (en later onderhouden) van een positieve leeromgeving die ingaat
op de belangrijkste hoop en vrees, vragen en verwachtingen die bij de jonge
mensen in de klas leven.
Wat is de
mindset die hiervoor nodig is? Welke elementen bevat die mindset?
Volgens
verschillende onderzoekers (Berger, 2003; Dweck, 2008: Hattie, 2012; Tomlinson,
2003) gaat het bij de juiste respons van docenten hierom:
·
Overtuiging – Vertrouwen in het vermogen van de
leerlingen te slagen door hard te werken met ondersteuning van anderen; de
overtuiging dat de moeite en arbeid die de betrokken leerling in zijn werk stopt
meer bijdraagt aan zijn succes dan zijn genen of zijn sociale afkomst.
·
Uitnodiging – Respect voor de leerlingen, voor wie
ze zijn en wie ze zouden kunnen worden; een verlangen om de leerlingen goed te
leren kennen zodat je ze goed met je lesgeven kunt bereiken; het bewustzijn van
het unieke van een leerling, zijn sterke en zwakke punten; tijd om met
leerlingen te praten en naar ze te luisteren; de boodschap uitzenden dat de klas ook van de
leerlingen is; bewijs tonen dat de leerlingen nodig zijn om er een effectieve
klas van te maken.
·
Investering – Hard werken om te zorgen dat het lokaal
en de groep voor de leerlingen werkt en dat de kracht en talenten van de
leerlingen er zichtbaar worden; plezier in en enthousiasme voor het werken met de
klas, bevrediging putten uit het ontdekken van nieuwe manieren om de leerlingen
te laten groeien; vastberadenheid tonen bij alles uit de kast halen om er zeker
van te zijn dat iedere leerling groeit.
·
Kansen grijpen – Belangrijke, waardevolle en spannende
taken voor de leerlingen bedenken; openstaan voor en zoeken naar wat bij het
lesgeven mogelijk is; hoge verwachtingen van de leerlingen hebben en daarbij
coachen en scaffolding verzorgen.
·
Niet verslappen – Een ethiek koesteren van niet
aflatende groei, geen finish line hanteren voor wat betreft het leren van docent
of leerlingen; geen excuses zoeken voor opgeven; de boodschap uitzenden dat er
altijd een andere manier te vinden is om iets te leren. Bekijken, terugkijken en overdenken – goed en nauwkeurig kijken naar wat
leerlingen doen en luisteren naar wat ze over het werk zeggen; de observaties
gebruiken om leerlingen betere strategieën om te leren aan te reiken; de wereld
leren zien door de ogen van de leerlingen; aan de leerlingen vragen wat werkt
en wat beter zou kunnen werken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten