woensdag 12 oktober 2016

Met welke hoop en vrees komt een leerling de klas binnen? Over leeromgeving en leerklimaat

In het vorige bericht worden mogelijke vragen en verwachtingen waarmee leerlingen de klas binnenkomen, opgesomd.

Het begrip ‘leeromgeving’ wordt zowel voor fysieke omgeving als voor het heersende klimaat in een klas gebruikt. Het is het heersende klimaat, de ‘weersomstandigheden’, die alles wat er in de klas gebeurt beïnvloedt
.
Er zijn maar weinig leerlingen die een klas binnenkomen met de vraag ”Wat kunt u me over grammatica leren?” (of het periodieke systeem of gletsjers, etc.). Hun allerbelangrijkste vraag is: “Hoe zal het voor me zijn op deze plek?”

Deze vraag is in het vorige bericht verder uitgewerkt
.
En het is de leraar die het klimaat bepaalt, omdat de respons van de leraar in iedere klassensituatie de beslissende factor is of een kind geïnspireerd of gepijnigd wordt, als mens of als object wordt behandeld, gekwetst of geheeld wordt.
We vatten dat kort samen in “Van relaties naar prestaties’. Vaak beginnen we gewoon met lesgeven, met het toewerken naar leerprestaties, zonder bewuste aandacht voor het opbouwen van een relatie met de individuele leerling of met de klas, voor het vestigen (en later onderhouden) van een positieve leeromgeving die ingaat op de belangrijkste hoop en vrees, vragen en verwachtingen die bij de jonge mensen in de klas leven.
Wat is de mindset die hiervoor nodig is? Welke elementen bevat die mindset?
Volgens verschillende onderzoekers (Berger, 2003; Dweck, 2008: Hattie, 2012; Tomlinson, 2003) gaat het bij de juiste respons van docenten hierom:
·        
     Overtuiging – Vertrouwen in het vermogen van de leerlingen te slagen door hard te werken met ondersteuning van anderen; de overtuiging dat de moeite en arbeid die de betrokken leerling in zijn werk stopt meer bijdraagt aan zijn succes dan zijn genen of zijn sociale afkomst.
·        Uitnodiging – Respect voor de leerlingen, voor wie ze zijn en wie ze zouden kunnen worden; een verlangen om de leerlingen goed te leren kennen zodat je ze goed met je lesgeven kunt bereiken; het bewustzijn van het unieke van een leerling, zijn sterke en zwakke punten; tijd om met leerlingen te praten en naar ze te luisteren;  de boodschap uitzenden dat de klas ook van de leerlingen is; bewijs tonen dat de leerlingen nodig zijn om er een effectieve klas van te maken.
·        Investering – Hard werken om te zorgen dat het lokaal en de groep voor de leerlingen werkt en dat de kracht en talenten van de leerlingen er zichtbaar worden; plezier in en enthousiasme voor het werken met de klas, bevrediging putten uit het ontdekken van nieuwe manieren om de leerlingen te laten groeien; vastberadenheid tonen bij alles uit de kast halen om er zeker van te zijn dat iedere leerling groeit.
·        Kansen grijpen – Belangrijke, waardevolle en spannende taken voor de leerlingen bedenken; openstaan voor en zoeken naar wat bij het lesgeven mogelijk is; hoge verwachtingen van de leerlingen hebben en daarbij coachen en scaffolding verzorgen.
·        Niet verslappen – Een ethiek koesteren van niet aflatende groei, geen finish line hanteren voor wat betreft het leren van docent of leerlingen; geen excuses zoeken voor opgeven; de boodschap uitzenden dat er altijd een andere manier te vinden is om iets te leren.  Bekijken, terugkijken en overdenken – goed en nauwkeurig kijken naar wat leerlingen doen en luisteren naar wat ze over het werk zeggen; de observaties gebruiken om leerlingen betere strategieën om te leren aan te reiken; de wereld leren zien door de ogen van de leerlingen; aan de leerlingen vragen wat werkt en wat beter zou kunnen werken.

Geen opmerkingen: