donderdag 22 mei 2008

Over structuur en patronen 1


Van Dale:

Struc•tuur (dev; structuren)
1 inwendige bouw van een stof of van een organisch geheel
2 wijze van opbouw van een samengesteld geheel

pa•troon (het; patronen)
1 model, voorbeeld
2 decoratieve tekening
3 structuur die in een bepaalde situatie inzicht verschaft

Een goede manier om begrippen aan de orde te stellen, heb ik altijd gevonden in het teruggaan naar de basis: in dit geval de woordenboekbetekenis.
De ene keer helpt je dat beter dan de andere, maar het kan heel ontnuchterend zijn om weer eens te zien hoe in het gebruik bepaalde betekenissen en associaties verbonden raken met een woord, die er oorspronkelijk niet waren.

Ik zal in deze posting ingaan op de benadering die in het onderwijs tegenwoordig gevolgd wordt, waarbij ‘structuur’ de waarde heeft gekregen van ‘ondersteunend’ en zelfs ‘voor het leerproces noodzakelijk’.
Ook zal ik ingaan op het verband tussen structuren en patronen en iets zeggen over creativiteit en ‘out-of-the-box denken’.
Ik hoop hiermee mensen zich meer bewust te laten worden van bepaalde denkprocessen en daarmee te voorkomen dat ‘structures that we are unaware of, hold us prisoner.’

‘Leerlingen hebben (voor het leren) structuur nodig.’
Dat is een uitspraak die ik regelmatig en in vele toonaarden gehoord heb de laatste jaren. Ik ben het met die uitspraak van harte eens.
Maar ik wil met de lezer onderzoeken wat die uitspraak nou eigenlijk inhoudt en wanneer je hem op de juiste manier gebruikt en wanneer niet.

De uitspraak ‘leerlingen hebben structuur nodig’, wordt vaak gebruikt in discussies en betogen in de zin van: je moet ze niet te veel vrijheid geven en te veel laten zwemmen, nee, je moet precies aangeven hoe ze moeten leren, want te veel vrijheid kunnen ze niet aan.
Mensen die de uitspraak doen, willen er vaak dan ook mee aangeven dat onderwijsvernieuwing die van een andere ordeningsstructuur uitgaat of die een groter beroep doet op zelfstandig leren dan voorheen, wat hen betreft tot mislukken is gedoemd.

Een voorbeeld
Toen ik, als docent Engels, in de tachtiger jaren op een nieuwe school kwam werken en het communicatieve taalonderwijs dat ik op mijn oude school gewend was geraakt, wilde introduceren, stuitte dat op veel weerstand.
Voordat communicatief taalonderwijs opgeld deed, waren we bij de Moderne Vreemde Talen uitgegaan van de grammaticaal-vertaalmethode en ook nog even van de audio-linguale methode, die sterk op het behaviorisme leunde.
Nu was in de praktijk vaak een mengeling van die twee methodes ontstaan, waarbij het vertalen weliswaar min of meer vervangen was door grammaticale drills, maar waarbij grammatica en vocabulaire onverminderd als pijlers onder het onderwijs werden gezien.
Ik weet nog dat vele docenten zich met de discussie bemoeiden, zeker ook de rector, een ingenieur, die wiskunde, natuur- en scheikundeles had gegeven en soms nog wel eens gaf. Het grappige was dat de docenten die letterlijk zeiden: ‘Maar leerlingen hebben toch structuur nodig?!’ niet alleen de MVT-collega’s waren, maar eigenlijk docenten in alle vakken, van Aardrijkskunde via Muziek en Tekenen tot Biologie.
En wat ze allen met ‘structuur’ bedoelden was grammatica en vocabulaire en bij dat laatste met name woordenlijsten met losse woordjes. Zo had hun onderwijs er immers uitgezien!
Mijns inziens gaf ik in het communicatieve taalonderwijs leerlingen structuur, alleen van een ander soort dan taalstructuren en regels voor de vorming ervan. Ook liet ik ze niet losse woorden leren, zoals gebruikelijk was in die tijd.
Maar dat taalgedrag en communicatie in een vreemde taal zich afspeelden in situaties en contexten, functionele omgevingen en met een communicatief doel voor ogen en dat die zaken net zo goed structuur boden, kreeg ik niet uitgelegd en zeker niet geaccepteerd. Dat ‘chunks’ de plaats innamen van ‘losse’ woordjes, was ook een ‘structuur’ die niet werd herkend of geaccepteerd.

Immers,
Struc•tuur (de; structuren)
1 inwendige bouw van een stof of van een organisch geheel
2 wijze van opbouw van een samengesteld geheel
er was in mijn onderwijs duidelijk sprake van een bouwsel van leerstof en leerproces dat de leerlingen duidelijk was en die consistent van opbouw was.
Tot zover het voorbeeld.

Een soortgelijk proces doet zich al een tijdje voor ten aanzien van onderwijsvernieuwingen waarbij een groter beroep op zelfstandigheid en zelfstandig leren wordt gedaan dan voorheen: op leerpleinen langere tijd (samen)werken aan open opdrachten wordt door velen werkzaam in het onderwijs afgedaan met ‘onmogelijk en niet geschikt voor mijn leerlingen, want die vrijheid kunnen ze niet aan, het biedt simpelweg te weinig structuur voor mijn leerlingen’.

Over structuur en patronen 2


Hier moet ik in mijn verhaal aandacht besteden aan patronen en het verband tussen patronen en structuren.
Wij, mensen, zijn patroondenkers. Wat ik daarmee bedoel is, dat door de structuur (!) van onze hersenen, we voortdurend patronen maken, onderhouden, aanpassen en met elkaar verbinden om te kunnen leren om te overleven.

Wanneer spreken we van een patroon?
Stel er zijn in positie A drie keuzes te maken, B, C en D.
Wanneer je vaker vanuit A voor B kiest dan voor C of D, dan is er sprake van een patroon. Dat kan een sterk patroon zijn: je kiest 10 van de 10 keer voor B, of een minder sterk patroon, laten we zeggen 7 van de 10 keer, of een vrij zwak patroon: 4 van de 10 keer.
Het spreekt voor zich dat je voor A, B, C en D ook elke andere van deze letters kunt lezen. Dit is een uiterst simpel model, maar het punt is hiermee gemaakt.
Vanuit dit simpele patroon kun je je voorstellen dat complexere patronen bestaan. Het kan om meer keuzes gaan, de keuzemogelijkheden kunnen gekoppeld zijn aan keuzemogelijkheden uit andere patronen, etc.

Waarom werken onze hersenen op die manier? Ik heb het al even aangekaart, we doen dit om te kunnen overleven. Het aantal sensorische prikkels dat we ervaren met al onze zintuigen is zo overweldigend groot, dat we erin zouden verdrinken als we er geen paal en perk aan stelden en de werkelijkheid selectief zouden ervaren.
Als je straat oversteekt, dan doe je dat volgens een patroon. In Nederland -waar het verkeer rechts houdt- kijk je eerst naar links, dan naar rechts, weer naar links en begint over te steken, als je halverwege de straat bent of eerder kijk je naar rechts en dan ben je aan de overkant. Dit patroon stelt je in staat veilig over te steken. Als je alles zou zien, horen, voelen, ruiken, etc. wat er op dat moment te zien zou zijn, EN ER AANDACHT AAN ZOU BESTEDEN, dan zou je nooit heelhuids aan de overkant komen of je zou niet aan oversteken beginnen…

Zo hebben we vele patronen in de loop van ons leven gecreëerd in een poging grip te krijgen op onze werkelijkheid, om een weg te vinden in de wereld van een overweldigende hoeveelheid vormen.

Leren zou je daarom kunnen omschrijven als het voortdurend creëren, aanpassen, onderhouden, met andere patronen verbinden zodat er zich netwerken vormen en het versterken van patronen. Waarbij je je kunt voorstellen dat patronen de neiging hebben zichzelf te versterken.

En het lukt de meesten van ons dan ook met die patronen een modus te vinden om te overleven. Op basis van die modus zijn we dan steeds aan het verfijnen en nieuwe patronen aan het ‘leren’.
We ervaren dat als ondersteunend en danken veel aan met name de ondersteunende patronen, zozeer zelfs dat die patronen in ons gevoel deel uitmaken van onze identiteit en we niet meer zonder die patronen kunnen. Zozeer zelfs, en nu ga ik terug naar de woordenboekbetekenissen, dat de structuur, de opbouw van een patroon ons helpt omdat het erin slaagt inzicht te verschaffen in een bepaalde situatie, zoals Van Dale zegt.

Het is nog maar de vraag wat de betekenis hier is van: in een bepaalde situatie.
Zoals gezegd hebben de ondersteunende patronen de neiging zichzelf te versterken. Je zou je dan ook kunnen voorstellen dat iemand vergeet dat ze slechts inzicht verschaffen in een bepaalde situatie. Je zou je kunnen voorstellen dat wat een ondersteunend patroon in een bepaalde situatie is, een beperkend patroon blijkt te zijn in een andere situatie.

Wat voor patronen geldt, geldt ook voor de elementen waaruit een patroon is opgebouwd: de structuren. Als structuren te rigide worden, geven ze aanleiding tot patronen die te rigide zijn. Patronen, als ze te sterk zijn, zo sterk dat het bijna niet meer lukt eruit te stappen, hebben hun ondersteunende waarde verloren en worden beperkend.


Hoe ga je om met een patroon?
Bijna iedereen heeft wel eens gewerkt met de kernkwaliteiten van Ofman. Kernkwaliteiten zijn in mijn ogen niets anders dan heel sterke, ondersteunende patronen, die zo in ons zijn ingesleten en zo sterk bij onze identiteit zijn gaan horen dat we, als we ze erkennen, ze gebruiken om de wereld positief te benaderen. Ze stellen ons in staat om onszelf goed neer te zetten en –omdat het positieve, ondersteunende patronen zijn- helpen ons bij het realiseren van onze idealen en gewenste leefwijze. Ze kunnen je in je carrière helpen of in je persoonlijk leven of in beide.
Als je Ofman’s redenering kent, dan weet je echter ook dat iedere kwaliteit zijn overdrijving kent, doorschiet in te veel van het goede, zodat je kernkwaliteit op een gegeven moment je valkuil wordt. De positieve kracht van de kwaliteit is dan uitgeput en gaat over in een negatieve. Iemand die in zijn jeugd zo gevormd is dat bescheidenheid tot zijn persoonlijkheid is gaan behoren, kan daar veel profijt van hebben en er aan te danken hebben dat hij op een bepaald positie in een organisatie is terecht gekomen. Hij dankt dat natuurlijk aan meer kwaliteiten dan aan bescheidenheid, maar zelfs als die andere kwaliteiten gelijk blijven, kan op dat moment, in die bepaalde situatie, de kernkwaliteit ‘bescheidenheid’ uitgewerkt zijn, zijn kracht hebben verloren en bij het blijvend vasthouden aan die kwaliteit zelfs tegen hem gaan werken.
Als hij, door die bescheidenheid die hem altijd geholpen heeft, gaat denken dat hij zich niet hoeft te profileren of ervan uitgaat dat profileren niet bij hem past, kan hij de volgende carrièrestap mislopen omdat je profileren daar nu net bij hoort.

Het patroon ‘omgaan met andere mensen op een manier die bij me past, authentiek zijn’ is dan door een te rigide onderdeel/structuur van een ondersteunend patroon overgegaan in een beperkend patroon.

Over structuur en patronen 3


Dit is aflevering 3 van dit verhaal. Aflevering 2 volgt morgen en de eerste aflevering overmorgen. Dit in het kader van achteruitleren en volgens het principe 'start at the ending'.

De kunst is te zien wanneer een patroon ondersteuning biedt en wanneer dat patroon je beperkt. Of liever gezegd, óf het patroon je ondersteunt óf dat het je beperkt.
Het is voor de meeste mensen moeilijk om oude patronen los te laten. Simpelweg omdat een oud patroon loslaten en op zoek gaan naar aanpassing van oude patronen of zelfs naar nieuwe patronen, altijd gepaard gaat met onzekerheid, met waarden die veranderen, met angst voor de toekomst.
Het meest extreme voorbeeld dat ik daarvan heb gezien was een vrouw die in een praatprogramma op televisie vertelde dat ze het licht in een oog was kwijtgeraakt, doordat haar man, na een lange geschiedenis van huiselijk geweld, haar met een pistool in het oog had geschoten. Op miraculeuze wijze had ze dit overleefd en daarover vertelde ze aan de talkshowhost.
Het maakte op mij en eigenlijk op iedereen die het hoorde een verpletterende indruk, toen ze vertelde dat ze terug zou gaan naar haar man, als die eenmaal uit de gevangenis kwam…
Blijkbaar kunnen patronen zo sterk zijn dat de negatieve uitwerking ervan verkozen wordt boven onzekerheid.

Op een minder extreme manier zien we dit terug in het onderwijs.
Als iets op dit moment in onze geschiedenis aan het innoveren is, is dat het onderwijs wel. Ik ga hier niet nader in op de leerpsychologische, economische, neurologische en maatschappelijke redenen, daarover is voldoende gepubliceerd.

Wat we wel heel duidelijk ontdekken, is dat veel onderwijsmensen, gelukkig lang niet alle, last hebben van het feit dat ze beperkende patronen nog steeds aanzien voor ondersteunende.
Je ziet dan ook in het onderwijs naast elkaar heel vooruitstrevende, nieuwe vormen van inrichting van een school en de oude vertrouwde inrichting, zoals we hem ruim een eeuw hebben gekend.

Het gevaar is daarbij, dat als dat te lang duurt, het traditionele onderwijs het niet zal redden. Ik maak daarbij een vergelijking met de Britse motorfietsindustrie, die tussen 1947 en 1975 goed was voor maar liefst negentig procent van het wereldwijde motorpark. De Japanse motorfietsindustrie (zoals wel meer industrieën) zat na de oorlog echter niet stil en begon zoals de Japanners wel meer deden met het afkijken en (min of meer slappe) aftreksels bouwen van de door hen bewonderde Britse motorfietsen.
In zeer korte tijd slaagden de Japanse grote vier, Honda, Yamaha, Suzuki en Kawasaki, erin om producten te maken die beter, moderner en betrouwbaarder waren dan de Triumph’s en de Norton’s. De laatste Norton Commander rolde in 1977 van de band. In zeer korte tijd was de gehele Britse motorindustrie weggevaagd.

Als je te lang in succesvolle patronen blijft hangen en niet de omslag maakt naar nieuwe patronen kan je behoorlijk in de problemen komen.
Leraren en scholen vinden het net zo moeilijk als andere mensen en organisaties om te blijven leren. Leren doe je alleen maar als bereid bent patronen aan te passen of zelfs rigoureus overboord te gooien te vervangen door andere. Daar zijn soms perspectief-wisselingen en het omarmen van andere paradigma’s voor nodig en daar is lef en vertrouwen voor nodig en soms ook wat trucs.

Of het nou echt een truc is of iets meer wezenlijks is niet zo belangrijk, maar ik wil dit artikel eindigen met een pleidooi voor een kanteling.

Maar eerst even iets over out-of-the-box-denken. Ik hoor wel eens van collega’s dat ze op vergaderingen door de voorzitter aangespoord worden om ter plekke eens over een onderwerp out-of-the-box te denken. Ik denk dat daar door die voorzitter mee beoogt om uit de gebruikelijke denkpatronen te stappen en frank en vrij patroonloos een vraagstelling te benaderen.
Ik zou niet graag die opdracht krijgen op een vergadering. Er is meer voor nodig dan een aansporing daartoe om patronen te kunnen loslaten. Het is niet een kwestie van niet willen, maar simpelweg van niet zomaar kunnen.
Er zijn dus extra maatregelen nodig als je wilt dat niets vermoedende mensen ergens out-of-the-box over moeten nadenken.
Daarbij geldt dat het vermogen om out-of-the-box te denken omgekeerd evenredig is aan ervaring op een bepaald (vak)gebied en veel kennis. Immers, ervaring en kennis zorgen vaak voor rigide patronen en het loslaten van die patronen is nou juist wat je wilt bij de aansporing out-of-the-box te denken.
Het voert te ver hier uitgebreid in te gaan op technieken die het gemakkelijker maken om patronen los te laten. Met name Edward de Bono (de uitvinder van de term ‘lateraal denken’) heeft hier uitgebreid over gepubliceerd en komt in zijn boeken vaak op de proppen met zogenaamde ‘aandachtrichters’ die op het niveau van perceptie proberen een doorbraak van patronen te bewerkstelligen.

Het is gezien het bovenstaande niet verwonderlijk dat ‘langzaam en voorzichtig, stapje-voor-stapje’ een patroon loslaten een welhaast bovenmenselijke krachtsinspanning vereist.
Het is enerzijds gemakkelijker om meteen te ‘kantelen’, anderzijds vergt het wel iets speciaals: het plotsklaps verkrijgen van het inzicht in de futiliteit en nutteloosheid van een ‘oud’ patroon.

Langzaam, stapje voor stapje kantelen is veel moeilijker dan in één keer geconfronteerd worden met een nieuwe werkelijkheid. Afleren is veel moeilijker dan aanleren en stapje voor stapje kantelen is vooral afleren.
Als je werkelijk iets nieuws wilt bewerkstelligen, zorg dan dat je niet te langzaam kantelt en dat je die maatregelen hebt genomen die voorkomen dat mensen de kans krijgen in hun oude patronen terug te vallen.
Vernieuwen lijkt soms wel fietsen in rul zand. Als je tempo maakt, kost dat veel kracht, maar het gaat wel goed. Als je te langzaam rijdt, val je gegarandeerd om.