donderdag 22 mei 2008

Over structuur en patronen 2


Hier moet ik in mijn verhaal aandacht besteden aan patronen en het verband tussen patronen en structuren.
Wij, mensen, zijn patroondenkers. Wat ik daarmee bedoel is, dat door de structuur (!) van onze hersenen, we voortdurend patronen maken, onderhouden, aanpassen en met elkaar verbinden om te kunnen leren om te overleven.

Wanneer spreken we van een patroon?
Stel er zijn in positie A drie keuzes te maken, B, C en D.
Wanneer je vaker vanuit A voor B kiest dan voor C of D, dan is er sprake van een patroon. Dat kan een sterk patroon zijn: je kiest 10 van de 10 keer voor B, of een minder sterk patroon, laten we zeggen 7 van de 10 keer, of een vrij zwak patroon: 4 van de 10 keer.
Het spreekt voor zich dat je voor A, B, C en D ook elke andere van deze letters kunt lezen. Dit is een uiterst simpel model, maar het punt is hiermee gemaakt.
Vanuit dit simpele patroon kun je je voorstellen dat complexere patronen bestaan. Het kan om meer keuzes gaan, de keuzemogelijkheden kunnen gekoppeld zijn aan keuzemogelijkheden uit andere patronen, etc.

Waarom werken onze hersenen op die manier? Ik heb het al even aangekaart, we doen dit om te kunnen overleven. Het aantal sensorische prikkels dat we ervaren met al onze zintuigen is zo overweldigend groot, dat we erin zouden verdrinken als we er geen paal en perk aan stelden en de werkelijkheid selectief zouden ervaren.
Als je straat oversteekt, dan doe je dat volgens een patroon. In Nederland -waar het verkeer rechts houdt- kijk je eerst naar links, dan naar rechts, weer naar links en begint over te steken, als je halverwege de straat bent of eerder kijk je naar rechts en dan ben je aan de overkant. Dit patroon stelt je in staat veilig over te steken. Als je alles zou zien, horen, voelen, ruiken, etc. wat er op dat moment te zien zou zijn, EN ER AANDACHT AAN ZOU BESTEDEN, dan zou je nooit heelhuids aan de overkant komen of je zou niet aan oversteken beginnen…

Zo hebben we vele patronen in de loop van ons leven gecreëerd in een poging grip te krijgen op onze werkelijkheid, om een weg te vinden in de wereld van een overweldigende hoeveelheid vormen.

Leren zou je daarom kunnen omschrijven als het voortdurend creëren, aanpassen, onderhouden, met andere patronen verbinden zodat er zich netwerken vormen en het versterken van patronen. Waarbij je je kunt voorstellen dat patronen de neiging hebben zichzelf te versterken.

En het lukt de meesten van ons dan ook met die patronen een modus te vinden om te overleven. Op basis van die modus zijn we dan steeds aan het verfijnen en nieuwe patronen aan het ‘leren’.
We ervaren dat als ondersteunend en danken veel aan met name de ondersteunende patronen, zozeer zelfs dat die patronen in ons gevoel deel uitmaken van onze identiteit en we niet meer zonder die patronen kunnen. Zozeer zelfs, en nu ga ik terug naar de woordenboekbetekenissen, dat de structuur, de opbouw van een patroon ons helpt omdat het erin slaagt inzicht te verschaffen in een bepaalde situatie, zoals Van Dale zegt.

Het is nog maar de vraag wat de betekenis hier is van: in een bepaalde situatie.
Zoals gezegd hebben de ondersteunende patronen de neiging zichzelf te versterken. Je zou je dan ook kunnen voorstellen dat iemand vergeet dat ze slechts inzicht verschaffen in een bepaalde situatie. Je zou je kunnen voorstellen dat wat een ondersteunend patroon in een bepaalde situatie is, een beperkend patroon blijkt te zijn in een andere situatie.

Wat voor patronen geldt, geldt ook voor de elementen waaruit een patroon is opgebouwd: de structuren. Als structuren te rigide worden, geven ze aanleiding tot patronen die te rigide zijn. Patronen, als ze te sterk zijn, zo sterk dat het bijna niet meer lukt eruit te stappen, hebben hun ondersteunende waarde verloren en worden beperkend.


Hoe ga je om met een patroon?
Bijna iedereen heeft wel eens gewerkt met de kernkwaliteiten van Ofman. Kernkwaliteiten zijn in mijn ogen niets anders dan heel sterke, ondersteunende patronen, die zo in ons zijn ingesleten en zo sterk bij onze identiteit zijn gaan horen dat we, als we ze erkennen, ze gebruiken om de wereld positief te benaderen. Ze stellen ons in staat om onszelf goed neer te zetten en –omdat het positieve, ondersteunende patronen zijn- helpen ons bij het realiseren van onze idealen en gewenste leefwijze. Ze kunnen je in je carrière helpen of in je persoonlijk leven of in beide.
Als je Ofman’s redenering kent, dan weet je echter ook dat iedere kwaliteit zijn overdrijving kent, doorschiet in te veel van het goede, zodat je kernkwaliteit op een gegeven moment je valkuil wordt. De positieve kracht van de kwaliteit is dan uitgeput en gaat over in een negatieve. Iemand die in zijn jeugd zo gevormd is dat bescheidenheid tot zijn persoonlijkheid is gaan behoren, kan daar veel profijt van hebben en er aan te danken hebben dat hij op een bepaald positie in een organisatie is terecht gekomen. Hij dankt dat natuurlijk aan meer kwaliteiten dan aan bescheidenheid, maar zelfs als die andere kwaliteiten gelijk blijven, kan op dat moment, in die bepaalde situatie, de kernkwaliteit ‘bescheidenheid’ uitgewerkt zijn, zijn kracht hebben verloren en bij het blijvend vasthouden aan die kwaliteit zelfs tegen hem gaan werken.
Als hij, door die bescheidenheid die hem altijd geholpen heeft, gaat denken dat hij zich niet hoeft te profileren of ervan uitgaat dat profileren niet bij hem past, kan hij de volgende carrièrestap mislopen omdat je profileren daar nu net bij hoort.

Het patroon ‘omgaan met andere mensen op een manier die bij me past, authentiek zijn’ is dan door een te rigide onderdeel/structuur van een ondersteunend patroon overgegaan in een beperkend patroon.

Geen opmerkingen: